Heimwee doet ons hart verlangen P. 207
1.
Heimwee doet ons hart verlangen
Naar de heimat onzer jeugd,
Naar de bronzen klokkenzangen
Zwaar van rouw of hel van vreugd;
Zangen uit de oude toren,
Hij die waakt en verre schouwt,
Over ’t dorpje droomverloren
Kronk'lend aan zijn voet gebouwd.
2.
Heimwee doet ons hart verlangen
Naar de geur van brem en hei,
Naar de weiden mist omhangen
Op een morgen in de mei;
Heimwee naar het blonde koren,
Naar het dennenbos vol peis,
Naar de vennen, stijfgevroren,
Waar wij slierden op het ijs.
3.
Heimwee doet ons hart verlangen
Naar de ouderlijke haard
Naar zijn rust, niet te vervangen,
Met zijn vrede wel bewaard;
Heimwee naar de zomerwinden,
Heimwee naar hun zoet geruis.
In de kruin der groene linden,
Voor ons oude pannenhuis.