Het zwartbruine bier P. 206
1.
Het zwartbruine bier dat drink ik zo geern
En zwartbruine meisjes die kus ik zo geern.
R.
Ei gij, ei gij, ei gij bekoorlijk dudeldudeldij,
Juvivallerallera (bis)
Ge laat geen rust aan mij!
2.
Het meisje heeft twee oogskens fijn,
Die fonkelen als een sterrekijn.
3.
Het meisje heeft een rozige mond,
En wie die kust die wordt gezond.
4.
Het meisje heeft een rozige kin,
Met in het midden een putteken in.
5.
Het meisje heeft een hertekijn:
Dat zal voor eeuwig het mijne zijn!