Ik ben een boemelaar P. 114



1.
Geen enkele avond ben ik thuis, joedeladeliedelee
Mijn keelgat is een grote sluis, joedeladeliedelee
Ik zit hier eeuwig in de kroeg, joedeladeliedelee
Van ’s avonds laat tot ’s morgens vroeg
Joedeladeliedeleeee!

R.
Ik ben een boemelaar, een reuze boemelaar
’s Zomers en ’s winters, mooi weer of niet
Zie ik de bleke maan tussen de sterren staan
Dan moet ik boemelen of ik wil of niet
Joedeladeliedeleeee!

2.
Ik zuip van baloor en verdriet, joedeladeliedelee
College-lopen mag ik niet, joedeladeliedelee
Ik ben altijd het zwarte schaap, joedeladeliedelee
Wanneer ik daar m’n roes uitslaap
Joedeladeliedeleeee!

3.
Mijn hospita ben ik tot last, joedeladeliedelee
Mijn vrienden vinden mij een kwast, joedeladeliedelee
Mijn meisje heeft het uitgemaakt, joedeladeliedelee
Want ik heb voor haar deur gekwaakt.
Joedeladeliedeleeee!

4.
Ik ga kapot, ik weet het wel, joedeladeliedelee
Mijn ziel gaat zeker naar de hel, joedeladeliedelee
Al staan de paters op hun kop, joedeladeliedelee
Toch hef ik nooit mijn boemel op
Joedeladeliedeleeee!