Testament van een student P. 140
1.
In het diepste mijner schoven
Vond ik laatst het testament
Van een jongen, die te Loven
Lange jaren bleef student:
Gij die hier na mij zult leven
Klonk het, ’k heb op dit papier
U mijn laatsten wil geschreven
Voor mijn laatste pinte bier
R.
Maak lawijd gelijk de donder
Leuven ruste nooit in vree
Keer ze daaglijks ’t bovenste onder )
d’Oude Petermannenstee!” ) bis
2.
k Laat u op mijn oude kamer
Neen, te Leuven zegt men kot
Enen stok gelijk nen hamer
Hier en daar van ’t vallen bot
Hij en heeft in geen gevaren
Ooit zijns meesters hand verraân
Mocht hij u ook lange jaren
Kloek en trouw ter zijde staan
3.
’k Laat u nog hetgeen me op aarde
’t Kostbaarste en het liefste was
Mijne muts die ’t al vervaarde
En mijn vreugdig pintenglas
Trek die muts u over de oren
Draai uw knevels in den wind
En gaat u in ’t bier versmoren
Bier uit mijne dekselpint
4.
Zo geraakt ge aan de oude dagen
Zonder enen enk’len traan
En vangt dan de wijze, al klagen
Bij u jeremiaden aan.
Als hij spreekt van brassig leven,
Of van schonen tijd verspeeld,
Antwoord: ’k ben er lang gebleven,
Maar ik heb me er nooit verveeld!