Zeeroverslied P. 211
1.
De machtigste koning van storm en van wind
Is de arend geweldig en groot
De vogels zij sidd'ren en vluchten van angst
Voor zijn snavel en klauwende poot
Als de leeuw verheft zijn gebrul des nachts
Dan verschrikt hij de dieren ermee
Ja, wij zijn de heersers der aarde
De koningen van de zee
R.
Tiralala, tiralala, tiralala, tiralala, hoi, hoi
[Gevolgd door de laatste twee regels van elke strofe]
2.
Verschijnt er een schip op de oceaan
Dan juichen wij luide en wild
Ons trotse schip als een pijl uit een boog
Vliegt terstond door de wateren zilt
De koopman wordt bang, en hij siddert van angst,
De matrozen verwensen dien dag
En daar klimt de mast langs omhoog
Onze bloedrode zeeroversvlag!
3.
Wij werpen ons op het vijandig schip
Als een weggeslingerde speer
Kanonnen dreunen, ’t geweer knalt rondom
En de enterbijl hakt keer op keer
En steeds zinkt de vlag van de vijand omlaag
Overwinningsgeroep klinkt alom
Lang leef de bruisende zee
Lang leve de zeeroverij!