De kikker P. 197



1.
Aan de oever van de Leie,
Diep verscholen in het riet,
Zat een kleine jonge kikker,
Bij zijn moeder op de knie.

2.
"Ziet ge daar", zo sprak de moeder,
"Ziet ge daar dien ooievaar,
't Is de moord'naar van uw vader,
Hij vrat hem op met huid en haar."

3.
"Potverblomme", sprak de kleine,
"Heeft die kerel dat gedaan?
Als ik groot en sterk zal wezen,
Zal ik hem op zijn bakkes slaan!"

4.
Vele jaren zijn verstreken,
En die kikker is niet meer,
Maar dien ooievaar zijn bakkes,
Doet nog altijd even zeer!