De liereman P. 196



1.
Der was eens ne liereman
Uit lieren ja gegaan
En wat vond hij onder
Zijne wegen staan
Een overschoon juffrouw ]
Een overschoon juffrouw ]
En hij vroeg of zij een deuntje ]
Op zijn liere spelen wou ] (bis)

2.
Die juffrouw sprak de liereman
Zo vriendelijk aan
Zijt gij zeker dat de snare van
Uw liere nog zal gaan?
Kom mee naar mijn chalet ]
Kom mee naar mijn chalet ]
en dan spelen we een deuntje ]
Op de liere in mijn bed ] (bis)

3.
De liereman die speelde
Al zijn kleren uit
En de snaren van zijn liere
Stonden recht vooruit
Ze slingerden alhier, ]
Ze slingerden aldaar ]
En ze slingerden voor 't gaatje ]
Van je weet wel waar! ] (bis)

4.
En toen dat de liereman
Zijn lusten had voldaan
Is hij met een slappe slinger
Naar zijn vrouwke toegegaan!
En zo komt hij naar huis ]
En zo komt hij naar huis ]
en hij komt er zonder geld ]
En met ne slappe slinger thuis. ] (bis)