De rolders in de nacht P. 126



1.
Iedereen slaapt, het is rustig, het is nacht
Een smalle straat, een lantaarn, 't lijkt verdacht
Geen pandoeren, slechts de stilte houdt de wacht
Plots het brullen van de rolders in de nacht:
Ohoooooo... ohoooooo...
Want immer gaan de rolders op de zwier
Want zij blijven steeds maar dorsten naar het bier
Ohoooooo... ohoooooo...

2.
En gij zijt mijnen allerbeste vriend
Zo nen chiquen tip heb ik nog niet gekind
Daarom drinken w'op aa gezondheid nog een pint
Want dat hedde nondedoeme dik verdiend!
Ohoooooo... ohoooooo...
En wijle gaan met ons getweeën op de rol
En ons pinten moeten op de slag terug vol!
Ohoooooo... ohoooooo...

3.
Bij marraine was er overlest bagarre
Daar was ambras en dat ambeteerde haar,
Ze werd koleirig en ze deed geweldig raar:
't Was terug zover want de pandoeren waren daar!
Ohoooooo... ohoooooo...
En toen heeft marraine haar caféke toegedaan
En haar Vlaamse jongens zijn toen op een ander moeten gaan!
Ohoooooo... ohoooooo...

4.
Daar laveert nog een eenzaat door de stad
Hij is bedronken, hij is bezopen, stapelzat
Zijn lijf zit vol alcoholen en gerstenat...
En hij piert op de kasseien van de stad!
Ohoooooo... ohoooooo...
En nu ligt hij daar te slapen in de goot
En niemand heeft compassie want 't is maar ne zatte kloot
Ohoooooo... ohoooooo...