De slag om het Gravensteen P. 40
1.
Te Gent, de oude stede,
Daar lag het Gravensteen (bis)
Sinds eeuwen als vergeten,
Verlaten en alleen. (bis)
Tot plots studentenkeerlen,
Belust op leute en lach, (bis)
Met list de burcht verov’ren,
Zo zonder stoot of slag. (bis)
R.
Spuiters van Vlaandren! Gent brult van pret:
“’t Gravenkasteel door studenten bezet!”
Ze zitten er binnen! wie krijgt z’er uit.
Ze vrezen noch knuppel, noch water, noch spuit!
Belegeraars zo ge ten aanval wilt gaan.
Pas op! pas op! pas op! past op!
Uilenspiegel, Uilenspiegel voert hen aan.
2.
’t Pandoerenheir, zeeghaftig,
Rolt ladders bij de muur, (bis)
En neemt met waterlansen,
De ruïne onder vuur. (bis)
Maar appels als granaten,
Ontploffen op de grond, (bis)
En ’t slijmrig schroot zaait pletsend,
Verwarring in het rond. (bis)
3.
’t Studentengild, verbeten,
Bedekt met stof en as, (bis)
Verschoot zijn laatste appel,
Zijn laatste zode gras. (bis)
Toen was hun strijd gestreden...
Maar, door de eeuwen heen, (bis)
Zal Vlaandrens lach herdenken,
De slag om ’t Gravensteen! (bis)